Onlangs kreeg ik een boekje over hoe te leven als een kat. Ik keek door de inhoudsopgave en had daar eigenlijk genoeg aan. De kat in mij wist al wat er stond.

Kapitein
Een kat waart zich vrij van stress. Hij doet precies wat hij wil. Als hij gestoord wordt, richt hij zich op. Maar is de bron van onrust weg, dan slaapt hij gewoon weer verder. Hij neemt ruimte in, alleen door zijn aanwezigheid. Hij laat zich bedienen. Hij geniet en gunt zichzelf comfort. Daardoor heeft hij veel te geven. Hij maakt zich niet kleiner, maar ook niet groter. Hij is zijn eigen kapitein, onafhankelijk en vrij. En genoeg is genoeg.

Die kat in mij krijg ik lang niet altijd geleefd. Meestal ren ik me een slag in de rondte en gun ik mezelf pas comfort als iedereen tevreden is. Daarmee maak ik mezelf groter en kleiner tegelijk. Kapitein voel ik me slechts af en toe. En ik voel dat wat ik te geven heb, daardoor een bodem kent. Een bodem die ik moet zien te voorkomen.

Rondje
Van binnen vind ik het daarom al een tijdje genoeg. Het kan namelijk altijd beter. Er is altijd iets wat er níet is, of niet lukt. Er is genoeg perfectie, versnelling, er is genoeg stress. Er zijn genoeg dingen die ik doe waar ik het nut niet van in zie, er zijn genoeg vragen waar ik het antwoord niet op weet, er zijn genoeg fijne dingen die steeds niet aan de beurt komen, er is genoeg potentie nog niet benut. Ik héb trouwens ook meer dan genoeg. Gave kinderen, een mooie man, een warme plek, mensen waar ik blij van word, goede zin, veel ideeën, een gezond lijf, werk, veel gevoel. Dus waarom zou ik nog rennen?

De waarheid is natuurlijk dat ik rondjes ren in mijn eigen uitgesleten patroon van ‘nooit genoeg’. En dat ik dat heus wel weet, maar dat ik er pas mee kan stoppen als het genoeg is. Wat het nou net nooit is.

Vuurtje
De sprong in mijn eigen genoeg is dus best een diepe. Maar het is fantastisch daar. Er is plek voor iedereen. Tekeningen en taarten mogen mislukken. Er is warmte en er wordt vrijuit gelachen. Maar chagrijnig zijn, mag ook. Er is geen doel, geen strategie. Er zijn ruwe randjes, dingen die niet kloppen. Het ruikt er naar onszelf. Er zijn sullige blikken van de hond, echte verhalen, stilte als dat fijner is. Er is ruimte om te ademen en om te verdwalen. Er is niets nodig wat er niet is. Niets hoeft anders te zijn dan het is. Alles is aanraakbaar en in verbinding.
Het is mijn eigen onderbuik en binnen brandt een vuurtje.

Los
Het is kerstvakantie, we hebben het weer gered. Buiten is het stil. Ik lig met de kat op de bank. Die heeft haar favoriete houding aangenomen: met haar kop op mijn buik en haar kont op mijn rechterschouder. Mijn oog valt op de stapel boeken die ik wil lezen, op de puzzel die mij helpt ontspannen, op mijn lijstje met actiepunten voor een zachtere toekomst. Maar ik laat het los. Als er iets is wat mij daagt in deze onrust, is het wel dat het al lang genoeg is. Alles is er al.