Vlakbij de school van mijn kinderen zag ik laatst iemand fietsen. Een vrouw met een kind achterop. Korte jas, paardenstaart, spijkerbroek, laarzen. Ze fietste met een rechte rug en sterke benen. Ik zag een duidelijk lijf, ik zag eenvoud en ik zag een geheel. De vrouw was duidelijk één geheel.

Sindsdien doemt de vrouw regelmatig op in mijn gedachten. Dat gebeurt vooral als ik me afvraag waar ik heen wil met mezelf. Daar heeft die vrouw natuurlijk niets mee te maken, maar ze staat symbool en daar ben ik haar dankbaar voor. Ik wil naar één geheel. Een geheel dat sterk is als een rots, duidelijk afgebakend, zuiver aanwezig, zichtbaar en puur. Een monoliet- maar wel een zachte.

Beschikbaar
Want ‘duidelijk afgebakend zijn’ was nooit mijn sterkste kant. Ik leg mezelf niet altijd helder uit. Ik doe veel verschillende dingen. Als ik me omdraai, neemt de hond een loopje met me. In mijn ‘nee’ zit soms ook een ‘ja’ en andersom. Mijn kinderen zijn eraan gewend dat ik altijd beschikbaar ben. Zitten ze op hun kamer, dan beginnen ze tegen me te praten zonder zich af te vragen of ik ze wel hoor. Ze gaan ervan uit dat ik zorg dat ik ze hoor.

En ik kan nog wel even doorgaan als het aankomt op mijn weekdier-gedrag. Dat ik de neiging heb om ‘sorry’ te zeggen als iemand anders tegen mij aanbotst. Dat ik vaak pas later weet wat ik eigenlijk had willen zeggen. Dat ik me kapot kan ergeren, maar niks zeg omdat ik bang ben voor de confrontatie. Dat ik nog nooit een filmzaal heb verlaten omdat ik er niets aan vond. Dat ik een soort allesvreter ben en pas later bedenk of ik het lekker vind. Dat maakt mijn binnenwereld soms troebel. Want wat is nou van mij, en wat kan weg?

Daad van liefde
Mezelf verduidelijken is dus een daad van liefde. Een daad van liefde voor mezelf. Het beeld van de vrouw, maar dan ik. Scherp afgetekend, sterk en gevuld, met om mijn silhouet een laagje lucht waar niets is. Geen tengeltjes, geen kleverige energieën, geen opdringerige hondenkop, geen zuigkracht, niets. Een heilige ruimte vol met ‘ik’, waardoor het niet nodig is om anderen van me af te duwen. Want waar ik ben, zijn zij niet. Zo simpel is dat.

Het is wel een weg, om daar te komen. Niet ingewikkeld, maar wel smal en lang. Ik zie ‘m alleen als ik wakker ben, als ik zacht ben en geen haast heb. Dan reist er een monoliet aan de horizon. Uit één stuk gehouwen, van binnen gelijk aan buiten. Zo echt en zo aanwezig, daar hoef je alleen nog maar naast te gaan staan.